Universum kraamkamer van leven

Universum kraamkamer van leven

De grote vragen

Op de blauwe planeet aarde in het 13,8 miljard jaar oude, universum, stellen mensen al duizenden jaren vragen: "Wat is leven?", "Hoe is het leven ontstaan? Was er een begin van alles?" het pogen beantwoorden van deze vragen, leidde tot het ontstaan van religies en wetenschappen zoals filosofie, astronomie, biologie, ecologie, fysiologie, scheikunde, natuurkunde en astrofysica.

Astronomie en leven
Voor astronoom. Carl Sagan(1980) was het een uitgemaakte zaak waar het leven vandaan komt: Hij stelde: "Onze voorouders aanbaden de zon en zij waren verre van dwaas. Het is niet onverstandig om de zon en de sterren te vereren omdat wij hun kinderen zijn." Sagans quote "We are made of starstuf", is sindsdien in vele publicaties en tv programma's over astronomie, herhaald..

Het vele miljarden lichtjaren grote heelal telt ontzaglijk grote structuren zoals galaxieën, sterren, planeten, gaswolken, zwarte gaten en tot nu toe vermoedde en nog niet waarneembare donkere materie en donkere energie.

Alles in het universum ook het leven op aarde, is opgebouwd uit superkleine structuren zoals quarks, leptonen, bosonen, protonen, neutronen en elektronen. Het proton, neutron en elektron vormen samen het atoom..
Afhankelijk van het aantal protonen, neutronen en elektronen in een atoom worden verschillende elementen gevormd. Het meest voorkomende element in het universum is waterstof of waterstofatomen en is opgebouwd uit 1 proton en 1 elektron. Waterstof is het enige element zonder neutronen. Alle andere elementen in het universum en op aarde zijn tot stand gekomen door het fuseren of versmelten van waterstofatomen tot heliumatomen en vervolgens vervolgens kunnen helium atomen weer versmelten tot het element koolstof enzovoort, enzovoort tot het hele periodieke systeem van de tot nu toe 118 bekende verschillende elementen.
Deze fusieprocessen kunnen alleen plaatsvinden bij temperaturen van honderden miljoenen graden. Temperaturen die alleen in sterren tot stand kunnen komen.
Samenklontering van verschillende atomen vormt weer verschillende moleculen. Het molecuul water bestaat bijvoorbeeld uit 2 atomen waterstof en een atoom zuurstof.
Alle materie in het universum bestaat dus uit atomen. Van nature komen op aarde verschillende atomen voor. atomen die ook elementen worden genoemd. Alles wat op aarde bestaat ook de globus zelf bestaat uit deze 92 elementen en combinaties hiervan. In de onderstaande video vertelt Carl Sagan over hoe deze atomen en elementen samengesteld zijn.


Mede door de invloed van Sagan heeft de NASA( National Aeronautics and Space Administration)een voorlopige omschrijving van leven gemaakt. Dit om in het heelal gerichter naar leven te zoeken.
Spectroscopisch onderzoek toont aan, dat de belangrijkste bouwstenen of elementen van het leven op aarde, koolstof, waterstof, stikstof, zuurstof, zwavel en fosfor op tal van plaatsen in het universum voorkomen
Het is het tot nu toe, niet gelukt, aan te tonen dat er elders in het heelal, ook leven bestaat.

Biologie en leven
Wij weten dat het leven, - alle organismen -, is opgebouwd uit structuren van levende cellen.
Ondanks alle geavanceerde telescopen, marsvoetuigjes, explorers en verkenningen van astereoïden werd geen enkele levende cel of spoor van een daarvan, buiten de aarde, aangetoond.
Daarbij past ons enige bescheidenheid over onze kennis over de chemische structuur van leven en levende cellen. Ondanks dat wij veel weten over de bouwstenen van leven, de chemische structuur van leven en van cellen, is dit nog lang niet genoeg om te kunnen verklaren hoe het allereerste leven tot stand kwam. Veel meer dan speculaties hierover, zijn er niet.

Verderop in dit artikel wordt geprobeerd, dit leven vanaf het allereerste kenbare begin, te beschrijven tot de vele aspecten van het leven nu.

Energie en leven
Deels kun je stellen dat organismes, ingewikkelde chemische verbindingen zijn tussen de elementen koolstof, waterstof, stikstof, zuurstof, zwavel en fosfor. Behalve deze chemische verbindingen hebben organismes energie nodig om te kunnen voorbestaan. Waar komt deze energie vandaan?
Sterren zijn energiebronnen. Onze zon, is een ster en een energiebron die essentieel is voor veel dingen op onze aarde en niet in de laatste plaats voor het leven zoals wij dat kennen. De zon is produceert energie door middel van kernfusie. Deze energie wordt uitgestraald in de vorm van elektromagnetische straling, met een spectrum van zichtbaar licht, ultraviolet licht, röntgenstraling, gammastraling en infrarode straling.
Met zijn elektromagnetische stralen brengt de zon niet alleen energie naar de aarde maar naar ons hele zonnenstelsel.

Fotosynthese en leven
Het voor het menselijk oog zichtbare spectrum van de zonnestralen met name groen, rood en blauw licht is belangrijk voor de fotosynthese in de bladeren van planten. Deze fotosynthese vormt de aanzet voor allerlei chemische reacties in planten. Deze chemische reacties worden opgeslagen in de bindingen van organische moleculen, zoals suikers, en worden door planten gebruikt om te groeien en hun functies te behouden. Het leven van planten wordt zo in stand gehouden. Fotosynthese heeft mogelijk geleid tot het ontstaan van leven op aarde. Leven als zijnde een chemische reactie die zichzelf in stand houdt.

Energiecentrale aarde en leven
De hoeveelheid energie die de zon naar de aarde via elektromagnetische straling stuurt is immens. De aarde zet als een energiecentrale, deze energie op meerdere manieren om in andere energie. Andere energie die leven ondersteunt.

De energiecentrale aarde, zet de nog miljarden jaren durende energie van de zonnestraling, met hulp van de zwaartekracht van de aarde en de maan om in getijdenkracht, de stromingen in de zee, golven en de stromingen in de dampkring en wind.
Met de elektromagnetische straling van de zon, met name de straling in het infraroodbereik en ultraviolette straling zorgt de energiecentrale aarde voor temperatuur van atmosfeer en zeewater, wat resulteert in verdamping, neerslag en waterkringloop. Waterkringloop en straling van de zon zorgen verder voor biotische productiviteit in zee en aan land.

Wat is werkelijk waar?

In het begin van dit artikel werd gesteld dat velen zich het hoofd hebben gebroken over vragen zoals: Wat is leven? Waar komt leven vandaan? Hoe is leven ontstaan? In dit artikel gaan wij in op, hoe wetenschappen als astronomie en biologie deze vragen pogen te beantwoorden. Voor hier verder op ingegaan wordt; staan wij even stil bij wat mensen, in zijn algemeenheid en religie in het bijzonder over het leven zeggen?

over het leven hoef je je niet druk te maken
Je kunt de oorsprong van het leven en de vraag: "Wat is leven?" beschouwen als iets vanzelfsprekends waar je niet over hoeft na te denken. Je leeft je leven en doet gewoon je ding. Niets om je druk over te maken. Veel mensen zullen dat zo zien tot het moment dat zij ernstig ziek, worden of geconfronteerd met een gebeurtenis zoals geboorte of sterven. Dat zijn momenten dat je je realiseert dat leven bijzonder en niet vanzelfsprekend is.

De kijk van religie op leven
In christelijke en andere religies, wordt aangenomen dat het universum en het leven een schepper kennen.
Het universum en het leven zoals wij waarnemen, zien, horen, voelen, ruiken proeven, kennen en begrijpen, kan alleen door deze schepper volledig doorgrond en bepaald worden. In vrijwel alle religies, wordt een scheppingsverhaal beschreven. De meeste religies kennen naast het scheppingsverhaal ook een verhaal over hoe het leven verder gaat in een hiernamaals na de dood.

De kijk van wetenschap op leven
Wetenschappen zoals geologie, biologie, paleontologie, astronomie en astrofysica pogen het leven aan de hand van waarnemingen, te omschrijven en pogen na te gaan hoe leven ontstaan is. Wetenschappers zijn zich ervan bewust dat hun kennis gebaseerd op veronderstellingen die steeds beter getoetst dienen te worden. In die zin zijn wetenschappen onderzoeksmiddelen om te proberen iets meer te weten te komen over de aard en het ontstaan van het leven.

Hoe pakt het verschil tussen religie en wetenschap uit?
De Anglicaanse Bisschop James Ussher (1581-1656) probeerde de vraag te beantwoorden hoe oud de aarde is. In zijn boek "Annals of the world" gebruikte hij de Bijbel als bron van kennis. Ussher telde eenvoudigweg de leeftijden van alle Bijbelse geslachten vanaf Adam, Seth, Enos, Kenan, etc. etc. bij elkaar op en kwam tot de conclusie dat de aarde 23 oktober 4004 voor de gangbare jaartelling ontstaan is.

Alhoewel er gelovigen waren, die de bijbel niet letterlijk namen, durfden weinigen bisschop Ussher hardop tegen te spreken. De macht van de religie was toen zeer groot. Het tegenspreken van een dogma werd niet geduld.

Wetenschappelijke kijk op de leeftijd van de aarde en alles wat er op leeft

In dezelfde periode als bisschop Ussher, begonnen wetenschappers te twijfelen aan zijn methode om met het Bijbelse scheppingsverhaal de leeftijd van de aarde uit te rekenen.
Robert Hooke (1635–1707), wees bijvoorbeeld op de vondst van ammonieten in het Himalaya gebergte. Dat duidde er volgens hem op dat de aardkorst in beweging moet zijn geweest om dit mogelijk te maken, want in het Himalaya gebergte is in de verste verte geen zee te bekennen. De aarde zoals wij die vandaag de dag zien is niet de aarde die het scheppingsverhaal ons voorspiegelt.
Men begon uit te rekenen hoe lang een riviertje er over doet om de bedding uit te slijpen en kwam overeen dat het een riviertje ongeveer een jaar kost om een millimeter dieper te komen liggen. Dus een meter lager kost al duizend jaar. Op deze manier werd steeds duidelijker dat de aarde veel ouder moet zijn als de bijbel ons wil doen geloven.

Robert Hooke was in staat de stellingen van bisschop Usher op losse schroeven te zetten. Zijn stelling dat de aarde ouder was dan de berekening van Usher berustte op de waarnemingen dat alleen al de ammonieten veel ouder zijn dan de kleine 6000 jaar van Usher. Het is dan ook niet zo gek te veronderstellen dat leven veel ouder is dan wat wij met de bijbel kunnen vaststellen.

Wat zegt de wetenschap over het ontstaan van leven
Hoewel wetenschap suggereert dat wij iets weten. Is dit in essentie niet wat wetenschap is. Wetenschap is te definiëren als het streven naar weten. Dat gebeurt in de eerste plaats door waarnemingen die door herhaling bevestigd kunnen worden. Bijvoorbeeld iedereen kan bevestigen dat wanneer je iets omhoog gooit dat het weer naar beneden komt. Daarmee weet je nog niet de verklaring hiervoor. Al nemen wij aan dat de zwaartekracht en de massa van de aarde voor het weer naar beneden vallen van voorwerpen, verantwoordelijk zijn. In de wetenschap nemen wij een verschijnsel waar en hebben allerlei veronderstellingen over hoe dit verschijnsel tot stand komt. Vervolgens proberen wij deze aanname door waarnemeingen te bevestigen.
Wat betreft het gebruiken van aannames en veronderstellingen lijken wetenschap en religie op elkaar. Echter religie maakt van de aanname een waarheid en wetenschap onderzoekt de aanname door waarnemeningen steeds meer te verfijnen.

Volgens de huidige stand van wetenschap heeft leven zich op de aarde ontwikkeld. Of leven ook elders in het universum ontstaan is en welke rol het universum hierin gespeeld heeft is nog onduidelijk. Astronomen veronderstellen op grond van waarnemingen dat het universum veel ouder is als de aarde en ook dat het universum de bouwstenen voor leven heeft gevormd en daarmee een soort voorstadium voor leven moet zijn geweest.
Astronomen hebben een grote rol in gespeeld in het verklaren hoe het universum is ontstaan. Wij beginnen daarom met een kleine geschiedenis van de astronomie en gaan daarna dieper in hoe wetenshappers hulpmiddelen, experimenten, observaties ontdekkingen en inzichten hebben verschaft over de leeftijd van de aarde en het universum.

Een kleine geschiedenis van de astronomie

Mensen zijn al duizenden jaren bezig met astronomie.
Tegenwoordig kijken wij vol bewondering naar bouwwerken zoals Stonehenge(2300 jaar VC) in Engeland. Gedacht wordt dat Stonehenge gediend heeft als een zonnewijzer die de zomer- en winterwende aankondigt.
Uit deze periode zijn geen geschreven teksten bekend en geen mondeling overlevering. Wij weten niets over de functie van Stonehenge. Als het een zonnewijzer was, moeten de bouwers van Stonehenge systematische kennis hebben gehad van de baan van de aarde met betrekking tot de zon.

Astronomie op een kleitablet
De Soemerische beschaving, die 4000 jaar VC ontstond, is de eerste beschaving die een schrift ontwikkelde. Het spijkerschrift. Soemerië ontstond op een vruchtbare strook, tussen de rivieren de Eufraat en de Tigris: Tegenwoordig een deel van Irak.
De Soemeriërs waren de eersten die landbouw gebruikten om zich te voeden. Doordat zij verzekerd waren van voldoende voedsel groeiden hun gemeenschappen uit tot steden. Hier ontstonden ambachten en onderlinge handel. De eerste geschriften getuigen ervan dat zij rekenmethodes en een soort boekhouding hadden ontwikkeld. Deze boekhouding en berekeningen werden op kleitabletten vastgelegd, Van deze kleitabletten zijn er vele tot op vandaag bewaard gebleven.
Voor de landbouw zijn de belangrijkste momenten: de zaai- en oogstmomenten. Hiertoe is een min of meer exacte tijdwaarneming nodig. De Soemeriërs gebruikten hiervoor de maanstanden en momenten dat planeten en bepaalde sterren aan het firmament verschenen. Dat weten wij omdat zij deze waarnemingen ook op kleitabletten vastlegden. De eerste kalenders.
Zowel rekenmethodes als het observeren van de standen van de maan planeten Mercurius, Venus Mars, Jupiter, Saturnus en sterrenconstellaties leidde er toe dat er een vorm van astronomie ontstond die de leidinggevenden van Soemerië adviseerde over zaai- en oogsttijden.
Helaas zijn de meeste van hun astronomische kleitabletten verloren gegaan. Wat we wel weten over de Soemerische astronomie, is grotendeels afgeleid uit archieven die zijn samengesteld door de beschaving die Soemerië opvolgde – het Babylonische rijk.
Bekende vondsten op kleitabletten die wijzen op kennis van astronomie, zijn: de Planisfeer van Ninive. en de Venustablet van Ammisaduqa. De Venuskleitablet meldt - observaties van de vier data waarop de planeet Venus zichtbaar (innamir) en onzichtbaar (itbal) werd aan de oostelijke en westelijke hemel.

Astronomen ontwikkelen kalenders
Kalenders en zonnewijzers zijn tot op vandaag belangrijk gebleven. Vooral exacte kalenders die synchroon blijven lopen met de seizoenen. De eerste kalenders zoals de Soemerische, Babylonische, Egyptische en door oude Grieken ontwikkelde kalenders, waren gebrekkig. Er was verwarring over zaaitijden. Astronomen hebben zich veel bezig gehouden met het verbeteren van deze synchroniteit.
In Europa is vanaf Julius Cesar, de Juliaanse kalender 1500 jaar lang gebruikt. De juliaanse kalender was redelijk exact. Hij was gebaseerd op de observatie dat een maartequinox tot een maartequinox 365,25 dagen duurt. Om die reden werd eens in de vier jaar 29 februari als schrikkelmaand toegevoegd.
De reis van de aarde rond de zon -die ook de seizoenen bepaalt-, duurt echter 365,24237 dagen. Dat verschil lijkt erg klein met de observaties van de maartequinox. Na 1500 jaar bleek de Juliaanse kalender echter niet meer synchroon te lopen en begon volgens de kalender de lente op 10 maart en niet om 21 maart. Dat was op het concilie van Trente voor paus GregoriusXIII de aanleiding tot een grote kalenderhervorming. In plaats van eens in de vier jaar zou er in vierhonderd jaar 97 keer een schrikkeljaar voorkomen. Voortaan was een eeuwjaar een schrikkeljaar wanneer het deelbaar was door vierhonderd. De jaren 1500, 1700,1800 hadden geen schrikkeljaar maar 2000 had dat weer wel. 4 oktober 1582 werd de Juliaanse kalende vervangen door de Gregoriaanse en was het op dezelfde dag 15 oktober.

De aarde is plat en staat in het middelpunt van de kosmos

Tot de renaissance werd door een aantal Europese astronomen aangenomen dat de zon en de planeten zich in cirkelvormige banen om de aarde bewegen. Ook waren velen in de veronderstelling dat de aarde plat moest zijn.
De geocentrische kijk op de zon, planeten en sterren was gebaseerd op de veronderstellingen van Griekse filosoof astronomen zoals Plato(427-347 VC), Aristoteles(384-322) en later Ptolemaeus(90-168) uit Egypte.

Uit vernuftige metingen van astronomen uit de oudheid, was echter bij velen al bekend dat de aarde bolvormig is. en niet het middelpunt van de kosmos vormt.
Een van de sceptici over de theorie dat de aarde het middelpunt van het heelal vormde, was Aristarchus (ca. 310 VC. - 230 v.Chr.). Hij maakte een schatting van de afstand van de aarde tot de maan en de zon. Uit deze schatting concludeerde hij dat de zon vele keren groter moet zijn dan de aarde en dat het daarom vreemd is dat zo'n groot hemellichaam om de aarde draait en niet andersom. Aristarchus en anderen met hem werden lange tijd niet serieus genomen.
Ook door astronomen in andere delen van de wereld, zoals de Indiase wiskundige en astronoom Aryabhatya(476-550), werd al ruim voor de renaissance aangenomen dat de aarde om zijn as draait en geen vaste positie inneemt t.o.v. de sterren en planeten. De Perzische wiskundige en astronoom Al Biruni (973—1048) stelde op grond van zijn berekeningen vast dat een heliocentrische beeld van de kosmos even waarschijnlijk is als een geocentrisch beeld.

De oude Grieken zoals Archimedes(287–212 v.Chr.) en Pythagoras(570–500 v.Chr.) gingen er op grond van hun observaties vanuit dat de aarde rond is. Zeelui meldden dat hoe verder men van Griekenland naar het zuiden voer, hoe hoger sterrenbeelden aan de hemel kwamen te staan. Dit zou er wel eens op kunnen wijzen dat de aarde rond is.

Vernuftige astronomen
Eratosthenes van Alexandrië (273- 194 v.Chr.) was het opgevallen dat de zon op het moment van het middaguur van de zomerwende in de zuidelijke Egyptische stad Syene loodrecht op een paal schijnt. De paal werpt hierdoor geen schaduw. Wanneer op exact datzelfde moment een observatie gemaakt werd van een paal 800 km noordelijker, bleek de paal een korte schaduw te werpen. Uit de meting van deze schaduw concludeerde Eratosthenes dat er sprake is van een hoek van 7,2 graden met de zonnestraal en de paal. Hij concludeerde hier verder uit dat 7,2 graden ongeveer het vijftigste deel is van een cirkel van 360 graden en dat de aarde niet alleen rond is maar een omtrek moest hebben van 50X800 km.= 40.000 km.
Dat de oude Griekse astronomen vernuftige mensen waren staat vast Hipparchus(190-120 V.C.) begon sterren in te delen op grond van hun helderheid. Hij ontwikkelde hiervoor een magnitudeschaal die liep van 1(de 20 helderste sterren) tot 6(sterren die nog net zichtbaar waren). De huidige astronomen hanteren ook nu nog een magnitudeschaal die gebaseerd is op die van Hipparchus. Hipparchus vond een redelijk nauwkeurige manier om de afstand tussen de maan en aarde te berekenen met behulp van de parallax en trigonometrische inzichten. Ook het berekenen van de doorsnede of grootte van de maan wordt aan Hipparchus toegeschreven. Wel moet hier de kanttekening gemaakt worden dat de publicaties van Hipparchus grotendeels verloren zijn gegaan en zijn bevindingen te danken zijn aan wat Ptolemaeus(90-168) hierover vermeldt. Dus over de methodes die Hipparchus gebruikte voor zijn berekeningen kan ook getwijfeld worden.

De invloed van de renaissance op de astronomie
Tot de vijftiende eeuw bleef de Europese astronomie geocentrisch georiënteerd. Met het aanbreken van de renaissance trad er een verandering op. Men had kennis genomen van de Arabische en Chinese astronomie en tegelijkertijd werden Griekse en Romeinse astronomie opnieuw bestudeerd. De wetenschap nam een vlucht. Er werden universiteiten opgericht in Bologna, Padua, Krakau, Parijs, Oxford, Cambridge en in andere Europese steden.

Een van de belangrijkste astronomen van de renaissance was de kanunnik Nicolaas Copernicus(1472-1543) Hij kwam met nieuwe observaties en berekeningen van de positie van de aarde tot de zon en de planeten. Op grond van die berekeningen concludeerde hij dat de geocentrische opvatting, vervangen diende te worden door een heliocentrisch model. De zon staat in het middelpunt van ons zonnestelsel en de aarde en de tot dan toe ontdekte planeten, draaien om de zon heen.

Tycho Brahe(1546-1601) een Deense astronoom werd vooral bekend om de systematische manier waarop hij met het blote oog, de banen van de hemellichamen, over een periode van tientallen jaren observeerde en vastlegde. Daartoe bouwde hij astronomische instrumenten waarmee hij systematischer en preciezer observeerde. Brahe was geen aanhanger van het geocentrische model of het heliocentrisch model
Brahe kon door zijn rijkdom, wiskundigen zoals Johannes Kepler(1571-1630) aantrekken die, zijn gegevens wiskundig kon doorrekenen en in een model bracht..

Doordat Kepler de beschikking had over de tientallen jaren systematische observaties van Brahe en informatie deelde met een andere grote astronoom Galileo Galilei(1564-1642), kon hij een tamelijk nauwkeurig heliocentrisch model uitwerken en vaststellen dat de banen van de planeten om de zon niet cirkelvormig waren zoals Copernicus meende maar elliptisch: de eerste wet van Kepler.
Kepler ontdekte verder dat de snelheid waarmee een planeet in een elliptische baan rond de zon draait verandert. In het getoonde voorbeeld is de gemiddelde baansnelheid (de tangentiële snelheid) van de planeet in het interval AB dus kleiner dan in het interval CD.
in de 3e wet van Kepler toont hij aan dat het kwadraat van de omlooptijd van een planeet om de zon gelijk is aan de derde macht van zijn gemiddelde afstand tot de zon.

De Engelse wiskundige en astronoom Isaac Newton (1642-1727), slaagde er in de observaties en wetten van Kepler onder te brengen in een wiskundig model. Hij was de eerste die de banen van de planeten in ons zonnenstelsel, verklaarde door de zwaartekracht die de zon en alle planeten inclusief hun manen op elkaar uitoefenen. Newton stelt dat alle lichamen met gewicht en grootte cq alle lichamen met massa zwaartekracht of aantrekkingskracht uitoefenen. Hij noemde deze kracht gravitas.
De sterkte van de zwaartekracht, is volgens Newton afhankelijk van de grootte en gewicht van het lichaam. Een hemellichaam zoals de zon heeft een enorm gewicht en grootte en oefent vergeleken met een hemellichaam zoals de aarde, Mars of Jupiter een veel grotere zwaartekracht uit. De zwaartekracht die de zon en planeten van ons zonnenstelsel uitoefenen is ook op een zeer grote afstand van invloed. Dat verklaart waarom De planeten om de zon draaien en de manen van de planeten om respectievelijke planeten draaien.

Newton stelde verder in zijn wiskundig model van de planeetbanen en zwaartekracht, dat de zwaartekracht afneemt naarmate de afstand tussen zon en planeten en planeten onderling, toeneemt. In een van zijn wetten hierover stelt hij: De zwaartekracht tussen twee lichamen is gelijk het product van hun omvang en gewicht en omgekeerd evenredig met het kradraat van hun afstand. .

Newtons zwaartekrachttheorie stelde toekomstige astronomen in staat, de getijden op aarde te verklaren. Het bood ook een raamwerk om de beweging van hemellichamen te begrijpen en hun toekomstige posities met grote nauwkeurigheid te voorspellen.

Naast zijn werk over zwaartekracht leverde Newton ook belangrijke bijdrage aan de studie van licht en optica. Hij stelde o.a. vast dat wanneer een straal zonlicht via een prisma op de muur gepojecteerd werd dat er een patroon kleuren overeenkomstig een regenboog op de muur verscheen. Hij noemde dit beeld spectrum(verschijning) en leverde onwetend een aanzet tot de latere spectroscopie.

Nieuwe onderzoeksmiddelen
Er kwamen nieuwe onderzoeksmiddelen zoals de microscoop en telescoop ter beschikking van de wetenschap. Newton zelf leverde een belangrijke verbetering van de de spiegeltelescoop.

Met deze hulpmiddelen was men in staat beter en nauwkeurigere waarnemingen te verrichten. Sindsdien zijn de onderzoeksmiddelen steeds meer verfijnd en zijn er steeds meer instrumenten ter beschikking van wetenschappers gekomen.

Galileo Galilei was de eerste astronoom die de beschikking had over een zelf gemaakte telescoop. Met de observatie door deze telescoop bevestigde hij in 1610 het heliocentrisch model van ons zonnestelsel. Hij zag als eerste dat er rondom Jupiter manen draaiden.
Hij zag als eerste de fases van verlichting door de zon van Venus en concludeerde hieruit dat Venus dus rondom de zon moest draaien en niet om de aarde.

Galilei zag in hetzelfde jaar dat de maan niet perfect vlak is maar bergen en kraters bezit en dat Jupiter vier manen heeft.

Religie en astronomie
In Europa heeft de Katholieke kerk zowel een stimulerende als remmende rol gespeeld in de ontwikkeling van de astronomie. Met name het gebruik van astronomie voor de ontwikkeling van kalenders voor een accurate viering van religieuze feestdagen werd belangrijk gevonden. Geestelijken werden daarom gestimuleerd zich ook te bekwamen in wiskunde en astronomie.
Doordat de katholieke kerk de geocentrische bevindingen van de oude Grieken Plato Aristoteles en Ptolemaeus weigerde los te laten, kwamen prominente astronomen zoals Bruno en Galileo Galilei in grote problemen, toen zij zich openlijk uitspraken over de heliocentrische bevindingen van Nicolaas Copernicus. Bruno eindigde zelfs op de brandstapel en Galileo werd onder bedreiging van marteling gedwongen zijn heliocentrische observaties te herroepen. Helaas heeft de Katholieke kerk tot in onze tijd nog niet toegegeven dat Galileo, Copernicus en Bruno het indertijd bij het rechte eind hadden.

Een groeispurt van de kennis over het heelal, het ontstaan van de aarde

Sindsdien heeft de wetenschap een enorme vlucht gemaakt met nieuwe inzichten, instrumenten en methodes voor waarneming en onderzoek. Een belangrijke bijdrage aan kennis over het ontstaan en de aard van de aarde, het universum en indirect ook de bouwstenen van het leven hebben geleverd: Michael Faraday, Charles Darwin, Ernest Rutherford, Albert Einstein, Georges Lemaître, Edwin P. Hubble, Arno Penzias en Robert Wilson.

Al voordat Charles Darwin (1809-1882) zijn evolutietheorie in 1858 presenteerde, was er bij biologen en geologen overeenstemming dat het meer dan een miljard jaar gekost moet hebben, voor het ontstaan van de aarde en het leven.
Aanvankelijk was er een probleem omdat de natuurkundigen, William Thomson(1824–1907) en Hermann von Helmholtz (1821-1894) de zon niet ouder schatten dan 20 miljoen jaar.
Pas toen natuurkundigen ontdekten wat een geweldige energie schuilgaat in het atoom, ontstond een beter begrip van de werking van de zon, als zijnde een fusiereactor waar atoomkernen waterstof samensmelten tot helium. Gezien dat de zon driehonderddertigduizend keer zo groot is als de aarde, kan hij qua hoeveelheid waterstof die omgezet wordt in energie daarom best wel miljarden jaren oud zijn.
Men heeft uitgerekend dat gezien de massa van de zon aan waterstofkernen dat deze nog zo'n vijf miljard jaar het zonnenstelsel van zonne-energie en licht zal blijven voorzien.

Michael Faraday
Michael Faraday (1791-1854) zou indirect onze kijk op het universum enorm veranderen. Faraday was de eerste die zich realiseerde dat elektriciteit en magnetisme twee eigenschappen van hetzelfde fenomeen zijn. Ook vermoedde hij dat de lichtfotonen uitgezonden door de zon, zelf een elektromagnetisch fenomeen was.
Mede door het inzicht van Faraday, dat het licht van de zon een elektromagnetisch fenomeen is, heeft de wetenschap het licht van de zon onderzocht door middel van spectroscopie

De Duitse natuurkundige Gustav Kirchhoff (1869)verdiepte zich in spectroscopie. Hij analyseerde de manieren waarop materie licht absorbeert en weer uitzendt. Hierop voortbouwend, konden latere wetenschappers de elektromagnetische straling en de gassen van de zon via spectroscopie onderscheiden.

Via verdere verfijning van spectroscopie kwam men er achter dat er meerdere soorten lichtstralen ofwel lichtgolven ofwel elektromagnetische golven van de zon naar de aarde uitgezonden worden. Deze elektromagnetische stralen of golven kunnen op een spectrum konden worden ingedeeld aan de hand van hun golflengte: het zogenaamde elektromagnetisch spectrum. De volgende frekwenties van elektromagnetische golven werden gemeten van kort naar lang:
Soort stralingGolflengteOntdekt inGevaarlijk voor de mens?zichtbaar voor de mens?
Gammastraling10−10 tot 10−14 meter1900JaNee
Röntgenstraling10−11 tot 10−9 meter1895jaNee
Ultraviolette straling400 nm tot 150 nm1801Sommige soortenNee
Zichtbaar licht400 nm tot 700 nmSinds de eerste mensNeeJa
Infrarode straling 0.7 mm tot 1 mm1800neeNee
Radiostraling 1 mm tot 100.000 km1888neeNee

Opeenvolgende wetenschappers ontrafelden de eigenschappen van elektromagnetische straling van de zon.

Elektromagnetische straling wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een elektrisch veld en een magnetisch veld, en deze velden staan loodrecht op elkaar en op de richting van de straling.

Het elektrische veld van zonlicht staat voor de sterkte van de elektrische lading van de deeltjes, zoals elektronen. Het elektrische veld van zonlicht wordt gecreëerd door de beweging van geladen deeltjes in de zon en is de bron van de energie van de elektromagnetische straling. De aard van de elektromagnetische lading, vertaalt zich in de frekwentie van oscillatie/trilling van de elektronen cq energie.Het genoemde veld moeten wij ons voorstellen als een denkbeeldige wolk van alle posities die de deeltjes of elektronen kunnen innemen tijdens het oscileren.

Het magnetische veld van zonlicht staat voor de magnetische kracht die wordt uitgeoefend op geladen deeltjes, zoals elektronen. Het magnetische veld van zonlicht wordt gecreëerd door de beweging van geladen deeltjes in de zon. Ook doordat de elektrisch geladen deeltjes reizen door de ledige ruimte, wordt het magnetisch veld veroorzaakt. Dit magnetische veld oscileert loodrecht op het elektrisch geladen veld.

Er zijn twee manieren om de elektromagnetische straling van de zon te beschrijven:
Elektromagnetische straling reist door de ruimte als golven van verschillende frequenties en golflengten en draagt energie mee. De hoeveelheid energie die door een bepaalde elektromagnetische golf wordt gedragen, is gerelateerd aan de frequentie ervan, waarbij golven met een hogere frequentie meer energie vervoeren dan golven met een lagere frequentie.

De elektromagnetische straling van de zon kan ook beschreven worden als pakketjes fotonen, die een vaste hoeveelheid energie of elektromagnetische kracht dragen en door de luchtledige ruimte, naar de aarde reizen.
De energie van een foton is gerelateerd aan zijn frequentie, waarbij fotonen met een hogere frequentie meer energie dragen dan fotonen met een lagere frequentie.

Elektrisch geladen deeltjes met hun magnetische lading of het nu een negatief geladen elektronen zijn of positief geladen protonen, kunnen door elke vorm van ruimte reizen of het nu water, lucht of luchtledige ruimte is. Elektrisch geladen deeltjes dragen de aard van hun lading of specifieke oscillatie over aan alle andere deeltjes in de ruimte. Geladen deeltjeswolken in onze ogen reageren op of oscilleren mee op de elektromagnetische golven van het uitgezonden licht. Dat is hoe wij elektromagnetische straling zien. Een mobiele zender en ontvanger: onze mobiele telefoons werken op dezelfde manier.
In het luchtledige reizen alle wolken van elektrische deeltjes met een snelheid van 299.729,458 km per seconde. In water en lucht is deze snelheid iets minder.

Dankzij het begrip van de aard van licht was het mogelijk om krachtige telescopen te bouwen, waarmee het niet alleen mogelijk was het voor het menselijk oog zichtbare licht waar te nemen maar ook het voor het menselijk oog onzichtbare röntgenlicht, het ultraviolette licht en infrarode licht van de sterren dat vanuit de ruimte op de aarde afkomt. Mensen waren zo in staat het heelal van dichterbij te bekijken. Bijna honderd jaar geleden ontdekten astronomen er compleet nieuwe werelden mee: miljarden sterren in ons sterrenstelsel de Melkweg alleen al, en ook miljarden andere verre sterrenstelsels.

Ernest Rutherford
De Nieuw Zeelandse natuurkundige Ernest Rutherford (1871-1937) ontdekte rond het begin van de twintigste eeuw een methode om de geologische leeftijd van gesteenten beter te bepalen. Samen met de chemicus Frederick Soddy toonde hij tijdens experimenten met radioactiviteit aan dat Uranium door het radioactieve verval geleidelijk overgaat in het element lood.

De leeftijd van de aarde.
Het zou nog tot 1953 duren, tot Clair Patterson aan het California Institute of Technology, in Argon, met behulp van een steriel laboratorium en het nieuwste model massaspectrometer, de loodisotopen van een meteoriet wist vast te stellen en kon concluderen dat de aarde ongeveer 4,57 miljard jaar oud moet zijn, met een afwijking van 70 miljoen jaar. Op aanraden van zijn promotor Harrison Brown, nam Patterson aan dat meteorieten overblijfselen waren van de creatie van het zonnestelsel, en dat men door de leeftijd van deze meteorieten te bepalen ook de leeftijd van de aarde kon bepalen.
Door de overal op aarde aanwezige door de mens veroorzaakte loodvervuiling koste het Patterson ongeveer 7 jaar onderzoek, alvorens hij met zijn spectaculaire conclusie kon komen. Door het onderzoeken van verschillende lagen ijskristallen op Groenland ontdekte Patterson verder dat er vóór 1923 geen loodvervuiling was. Laat 1923 nu net het jaar zijn waar lood aan de brandstof van auto's werd toegevoegd om het kloppen van de motor tegen te gaan.
Toen Patterson ontdekte, dat lood neurotoxisch is en nadelig is voor de gezondheid, besteedde hij de rest van zijn werkzame leeftijd aan actievoeren tegen het toevoegen van lood aan brandstof en aan verven. Uiteindelijk is men hierdoor gestopt met het toevoegen van lood aan benzine. Zo zie je dat onderzoek naar de leeftijd en het ontstaan van de aarde niet alleen van belang is voor de wetenschap maar ook voor de gezondheid van mens en milieu.

De verschijning van organismes op aarde
Van de uranium atomen in gesteente is na 4,5 miljard jaar de helft overgegaan in lood. In vele gesteenten kan men radioactiviteit meten. Door deze hoeveelheid radioactiviteit te relateren aan de hoeveelheid aangetroffen lood was men in staat de leeftijd van het gesteente te bepalen.
Door het meten van het radioactief verval stelde men ook vast dat de zon 4,67 miljard jaar oud is en de aarde 4,6 miljard jaar geleden ontstaan is.

Deze methode van leeftijd bepalen werd ook toegepast bij het bepalen van de leeftijd van de gevonden ammonieten en microfossielen van bacteriën die aangetroffen werden in hematietgesteente in Canada. Hierdoor weten wij dat het eerste leven op aarde ongeveer 3,8 miljard tot 4,4 miljard jaar oud is. Het zou echter nog 4 miljard jaar duren voor zich planten en dieren ontwikkelden.

Maar hoe oud is het universum dan of is het er altijd geweest?

Aan het begin van de 20e eeuw dacht Albert Einstein(1879-1955) zoals de meeste onderzoekers van zijn tijd dat het universum er altijd al was geweest. Hij achtte het mogelijk dat sterren en melkwegstelsels veranderen, maar het toneel waarop dit geschiedde; de ruimte was er altijd al geweest. Hij noemde dat de kosmische constante.

Georges Lemaître
Ironisch genoeg zou de Belgische katholieke Jezuïet en Leuvense professor in de astrofysica Lemaître, (1894-1966) Einstein hierover een lesje leren. Lemaître wist dat de Amerikaanse astronoom Edwin P. Hubble in 1923 had aangetoond dat er buiten onze Melkweg meerdere galaxieën bestaan. Het was Hubble gelukt de afstand tot de Andromeda Nevel te berekenen. In de jaren daarna toonde hij nog andere galaxieën aan, die hij ook naar vorm indeelde. Lemaître wist ook dat uit metingen van roodverschuiving door de astronoom Vesto Slipher tussen 1912 en 1914, was gebleken dat de spiraalnevels die in 1923 door Hubble als galaxieën werden ontmaskerd -op enkele uitzonderingen na- zich steeds verder en sneller van ons en van elkaar af bewegen.
Lemaître trok in 1927 een ingenieuze conclusie uit deze meetgegevens: "Als het universum vandaag uitdijt, dan moet het in het verleden kleiner zijn geweest. Piepklein. In 1931 stelde Lemaître dat het heelal ontstaan moet zijn uit een zeer dichte massa - kleiner dan een atoom - van waaruit de hele kosmos moet zijn ontstaan.
Een ingenieuze maar gewaagde conclusie van Lemaître. Wanneer wij ons proberen voor te stellen dat het universum miljarden lichtjaren groot is, is het des te onvoorstelbaarder dat dit universum vele miljarden jaren geleden ontstond uit een punt, veel kleiner dan een atoom. Dat proces van uitdijing is beter bekend onder de naam oerknal. Die oerknal of uitdijing heeft overigens zonder geluid plaatsgevonden want in dat stadium was er nog geen materie dat geluid kon overdragen.
Na het ontstaan van het heelal duurde het nog vele miljarden jaren voor ons zonnestelsel met daarbinnen de aarde ontstond. Na het ontstaan van de aarde, duurde het opnieuw zo'n vier en een half miljard jaar voor wij het leven aantreffen wat wij vandaag de dag kennen.

Gezien de steeds preciezere meetgegevens die het idee van Lemaître ondersteunden, moest ook Einstein dit idee toestaan.

Over de toestand van het begin van het universum bestaan de meest fantastische aannames: in die begin toestand bestonden de tijd, materie, de zwaartekracht en het licht nog niet. Misschien zelfs geen energie. Geen tijd, geen licht, geen zwaartekracht, geen materie, geen energie? Wat dan wel???
Eigenlijk heeft het geen zin hierover te speculeren omdat deze oertoestand niet kenbaar is of anders gezegd, is met de huidige middelen en kennis niet empirisch te benaderen.

Het idee van Lemaitre werd echter breed omarmd afgezien van sceptische astronomen zoals Fred Hoyle bijvoorbeeld, die het snerend over de "Big Bang" ofwel de “oerknal” had. Hoyle kon zich niet voorstellen, dat alle chemische elementen, in één enkele explosie konden zijn ontstaan. Dat laatste was ook niet zo.

Met de expansiesnelheid in gedachten, begon men terug te rekenen naar de tijd dat het universum kleiner was dan een atoom. Dat is geen eenvoudige opgave aangezien de expansiesnelheid toeneemt naarmate het universum groter wordt. Een ander probleem is echter dat de oertoestand van het universum niet kenbaar is en dat men daarom meerdere aannames moest doen over deze oertoestand. Op grond van verschillende aannames wordt met deze methode de leeftijd van het universum geschat tussen de 12 en 14 miljard jaar.

Zijn we in staat terug te kijken tot de oerknal?

Een blik in de diepten van het universum is altijd een blik in het verleden. Hoe verder een lichtbron van ons verwijderd is, hoe langer het duurt voordat het licht ons bereikt. Dus wat we van verre objecten zien, is altijd een beeld van het verleden.

Een probleem hierbij is dat er geen directe methode beschikbaar is om de afstand tot sterren verder dan 400 lichtjaar van de aarde te meten. Het is gebleken dat het kleurenspectrum van een ster een goede indicatie is van zijn werkelijke helderheid. De relatie tussen kleur en helderheid werd bewezen met behulp van enkele duizenden sterren die dicht genoeg bij de aarde staan ​​om hun afstanden direct te kunnen meten(de Cepheïden) Astronomen bepalen daarom het kleurenspectrum van een verre ster. Dit kleurenspectrum geeft een indicatie van de werkelijke helderheid van de ster. Door de werkelijke helderheid te kennen en deze te vergelijken met de schijnbare helderheid die vanaf de aarde wordt gezien (dat wil zeggen, door te kijken hoe zwak de ster is geworden toen hij eenmaal de aarde bereikte), kunnen ze de afstand tot de ster bepalen. In 2016 ontdekten astronomen het oudste sterrenstelsel tot nu toe, "GN-z11", met behulp van de Hubble-ruimtetelescoop. Het licht van "GN-z11" deed er ongeveer 13,4 miljard jaar over om de aarde te bereiken. Dit licht is dus 13,4 miljard jaar geleden op reis gegaan naar de aarde - slechts 400 miljoen jaar na de oerknal-.

Maar we kunnen nog verder kijken.
In 1964 werkten de Amerikaanse astronomen Arno Penzias en Robert Wilson voor Bell Telephone Labs met een een radioantenne die vanwege zijn vorm de bijnaam "Suikerschep had gekregen. zij onderzochten de mate van interferentie die microgolf (radiogolf) straling vanuit de Melkweg kan hebben, op radio en tv signalen. Dit met het oog op ontwikkeling van toekomstige communicatie satellieten om tv, telefoon en radiosignalen te verspreiden.

Waar deze onderzoekers hun antenneschotel ook op richtten, op alle momenten van de dag, ze kregen voortdurend een hinderlijk gesis te horen. Een gesis dat lijkt op de ruis van de AM frequentie van de radio. Zij ondernamen een groot aantal pogingen, de bron van dit achtergrond geluid te lokaliseren, tot en met de duivenpoep op hun "sugar-scoop"antenne,
Na overleg met collega's van de Princeton universiteit bleek het te gaan om de vurige creatie van het universum. Het radio geruis of gesis dat Penzias en Wilson waarnamen was en is nog steeds de kosmische microgolf achtergrondstraling.

Wat is de kosmische microgolf achtergrondstraling?
Al in de jaren veertig van de twintigste eeuw, voorspelden onderzoekers het bestaan van kosmische microgolf achtergrondstraling. Deze achtergrondstraling zou het overblijfsel zijn van het vroege, zeer compacte en extreem hete universum. Het universum kort na de oerknal was 380.00 jaar oud.
Het universum moet in die periode gevuld zijn geweest met extreem hoge energie en korte golf straling voortgekomen uit de hoge temperatuur.

Na de uitdijing van het heelal -was de hypothese van genoemde onderzoekers- ,heeft deze energie en microgolfstraling straling zich tot nu toe overal verspreid in het universum. De microgolfstraling en temperatuur van toen moet weliswaar sterk verminderd zijn maar tegenwoordig nog net meetbaar. Dat was de periode dat het universum transparant werd. Daarvoor was het heelal nog donker - dus onze telescopen kunnen nooit verder terugkijken.
Tegenwoordig weten wij dat ongeveer één procent van de statische ruis in een televisie met analoge ontvangst, bestaat uit de kosmische microgolf achtergrondstraling.

Penzias en Wilson hadden dus als eersten aangetoond dat de hypothese van de microgolf achtergrondstraling klopte.
In 1978 Kregen Arno Penzias en Robert Wilson de Nobelprijs voor deze toevallige ontdekking.

Met behulp van de Wilkinson microgolf anisotrope sonde( WMAP) die in 2001 door een Ariane raket naar een Lagrange punt anderhalf miljoen kilometer achter de aarde gebracht werd, was men in staat nauwkeurig de verdeling van de achtergrondstraling over het universum te meten. Er werd gemeten tot 2010. In deze meet periode was men in staat te meten hoe snel de achtergrondstraling afneemt. Met deze gegevens kon men de leeftijd van het universum extrapoleren op 13,77 miljard jaar te bepalen. Dit met een onzekerheid van slechts 0,4%.

Hoe groot was het universum op het moment van de oerknal?

Men heeft berekend dat het universum op het moment van de oerknal 1-19 meter moet zijn geweest. Dat is 20 keer zo klein als een proton en de aanvangstemperatuur berekende men op 1032kelvin. De aanvangsdichtheid moet 5.1093 gram per cm3 zijn geweest. eigenlijk is dit alleen te beschrijven als energie, zonder elementaire deeltjes.

Miljarden jaren van oerknal tot sterren tot leven

Het universum, dat wil zeggen onze Melkweg en de miljarden andere stelsels zijn ontstaan na de oerknal. Dat is ongeveer 13,8 miljard geleden. Men meent te hebben kunnen uitrekenen dat het 40 miljoen jaren meer of minder kunnen zijn. Maar binnen die marge moet het universum ontstaan zijn.
Van leven, laat staan mensen was meteen na de oerknal nog geen sprake. Er was zo kort na de oerknal sprake van een ontzettend hoge temperatuur. Er was nog geen licht. Wetenschappers nemen aan dat slechts één seconde na de oerknal de kernen van lichte elementen zoals waterstof en helium zich begonnen te vormen. Dit proces staat bekend als Big Bang Nucleosynthesis. De gevormde kernen waren ongeveer 75% waterstofkernen en 24% heliumkernen, plus kleine hoeveelheden zwaardere kernen. Het vroege heelal was te heet voor elektronen om aan atomen gebonden te blijven. De eerste elementen - waterstof en helium - konden zich pas vormen toen het heelal voldoende was afgekoeld om hun kernen elektronen te laten vangen, ongeveer 380.000 jaar na de oerknal. Toen het universum begon af te koelen, begonnen de protonen en neutronen zich te combineren tot geïoniseerde atomen van waterstof (en uiteindelijk wat helium). Deze geïoniseerde atomen van waterstof en helium trokken elektronen aan, waardoor ze neutrale atomen werden.

De aanname dat waterstof en helium de eerste elementen waren.
De aanname dat waterstof en helium de eerste elementen waren die na de oerknal werden gevormd, heeft te maken met de vermoedde omstandigheden van het vroege heelal, de aard van deze elementen zelf en op observationeel bewijs.
De vermodde omstandigheden van het vroege heelal waren extreem heet en dicht. Onder deze omstandigheden zouden protonen en neutronen door kernreacties kunnen worden gecombineerd om de kernen te vormen van de eenvoudigste elementen, waterstof en helium. Zwaardere elementen hebben nog veel hogere drukken en temperaturen nodig om zich te vormen, omstandigheden die niet aanwezig waren in het vroege heelal.
De aard van waterstof en helium berust op eenvoud van de atomaire structuur: Waterstof en helium zijn de eenvoudigste elementen in het periodiek systeem. Waterstof heeft één proton en één elektron, terwijl helium twee protonen, twee neutronen en twee elektronen heeft. Deze eenvoud maakte ze het gemakkelijkst te vormen onder de extreme omstandigheden die onmiddellijk na de oerknal bestonden.
Observationeel bewijs: De overvloed aan waterstof en helium die tegenwoordig in het universum wordt waargenomen, komt overeen met de voorspellingen van de Big Bang Nucleosynthesis-theorie. Tot zover de voorlopige aanwijzingen dat waterstof en helium inderdaad de eerste elementen waren, die zich vormden.

De vorming van sterren
Niemand weet het exact maar men schat dat de eerste sterren 100 tot 350 miljoen jaar na de oerknal ontstonden door samenklontering van het waterstof- en heliumgas. Verder was er in het vroegste universum in zeer geringe mate lithium en berylium aanwezig.
Verantwoordelijk voor deze samenklontering was en is nog steeds de zwaartekracht. De zwaartekracht is weliswaar zwak maar sterk genoeg om waterstof- en heliumatomen tegen elkaar te laten botsen. Hoe meer waterstof atomen tegen elkaar zitten hoe sterker de zwaartekracht. Uiteindelijk zijn er zoveel waterstof- en heliumatomen samengeklonterd dat de zwaartekracht zo immens werd dat de atomen in het binnenste van de klont begonnen te fuseren. Bij deze fusie kwam een enorme energie vrij in de vorm van temperaturen van meer dan tien miljoen graden en elektromagnetische straling. Afhankelijk van de grootte van de klont ofwel ster konden fusieprocessen en deze temperaturen en en energierijke elektromagnetische straling miljoenen tot vele miljarden jaren blijven voortduren. Tot zover de geboorte van sterren. Het fusieproces in de kern van een ster zorgt voor een zodanige tegendruk dat de ster niet onder zijn enorme gewicht implodeert.
De fusiereacties in de eerste sterren tussen waterstof-, helium- lithium- en beryliumatomen en brachten de zwaardere koolstof-zuurstof- en stikstofatomen voort.
Veel natuurkundigen denken dat enorme wolken van donkere materie, - een nog onbekend materiaal dat meer dan vijf keer waarder weegt dan zichtbare materie -, bijgedragen heeft aan de eerste sterren.

De grootste en heetste sterren kunnen alle zware elementen produceren. Wanneer een grote ster zijn brandstof heeft opgebruikt, explodeert hij - een zogenaamde supernova - en slingert zijn geproduceerde zware elementen als stofwolken de ruimte in.
Op den duur zullen zullen de stofwolken opnieuw door de zwaartekracht in elkaar zakken en uiteindelijk opnieuw sterren vormen. De zogenaamde Populatie II en Populatie III sterren. Hiervan bevatten een aantal hogere proporties van zwaardere elementen.

Onze zon, Mercurius, Venus, aarde, mars, Saturnus, Jupiter, Uranus, Melkweg andere Galaxiën sterrenstelsels zijn ooit uit dergelijk in schijven ronddraaiend "sterrenstof" gevormd. .

Het onstaan van ons zonnenstelsel
voordat onze zon meer dan vierenhalf miljard jaar geleden werd gevormd, ongeveer negen miljard jaar na de oerknal, moesten eerst miljarden sterren en elementen zich in onze Melkweg voortplanten Pas toen was het heelal zo afgekoeld dat rotsachtige planeten zoals de aarde zich konden vormen. En pas toen was de hoeveelheid zware elementen die het leven nodig heeft voldoende.
Wetenschappers denken dat planeten, inclusief die in ons zonnestelsel, waarschijnlijk beginnen als stofkorrels die kleiner zijn dan de breedte van een mensenhaar. Ze komen tevoorschijn uit de gigantische, donutvormige schijf van gas en stof die om jonge sterren cirkelt. Zwaartekracht en andere krachten zorgen ervoor dat materiaal in de schijf botst. Als de botsing zacht genoeg is, groeit het materiaal als rollende sneeuwballen.

In ons sterrenstelsel bevinden de rotsplaneten Mercurius, Venus, De aarde en Mars het dichtst bij de zon. De gasreuzen Jupiter, Saturnus, Uranus en Neptunus bevinden zich veel verder weg van de zon. Wat is de verklaring hiervoor?
Waar de schijf van stof kouder is, dat wil zeggen ver genoeg van de ster kunen atomen en moleculen waterstof en helium die het meest veelvuldig voorkomen, condenseren en bevriezen. Vervolgens worden door de zwaartekracht die deze deeltjes uitoefenen , ringen gevormd van kleine stukjes ijs maar ook een soort sneeuwballen die kunnen vanwege de overvloedige aanwezigheid van helium en waterstof, aangroeien tot gigantische planetaire kernen en planeten zoals Jupiter, Saturnus en Uranus en Neptunus.
Jupiter en Saturnus zouden zich binnen de eerste 10 miljoen jaar van het zonnestelsel als eerste en snel hebben gevormd.

In de warmere delen van de schijf, dichter bij de ster, vormen zich de rotsachtige planeten. Dit komt omdat de rotsachtige planeten zijn gevormd uit zware elementen zoals ijzer en silicaten, die alleen kunnen condenseren bij hoge temperaturen. Dus dichterbij de zon. Daar de zwaardere elementen veeel en veel zeldzamer zijn dan helium en waterstof zijn de rotsachtige planeten uiteindelijk en na veel en veel langere tijd samengeklonterd tot veel kleinere planeten dan de gasplaneten.
Het vormen deze planeten duurt miljarden jaren vanwege het geringere aantal stofdeeltjes van zware elementen: van stof totkiezels, die evolueren tot rotsen ter grootte van een mijl. Terwijl deze planetesimalen om hun ster draaien, ruimen ze materiaal van hun pad, waardoor sporen van de ruimte leeg blijven, behalve voor fijn stof. Tegelijkertijd slokt de ster gas in de buurt op. Na miljarden jaren zal de schijf totaal getransformeerd zijn. Veel van de schijf heeft nu de vorm van nieuwe planeten aangenomen.

Zodra planeten zich rond een ster vormen, worden ze planetaire systemen genoemd, die worden gedefinieerd als verzamelingen van zwaartekrachtgebonden objecten die om een ster draaien. Ze kunnen bestaan uit een of meer planeten, maar kunnen ook dwergplaneten, asteroïden, natuurlijke satellieten, meteoroïden en kometen omvatten. De zon en haar planeten, inclusief de aarde, staan bekend als het zonnestelsel.

En het leven dan?
Het leven zoals wij dat nu op aarde kennen ontstond pas vele miljarden jaren daarna. Waarom duurde dat zo lang?
Het leven op aarde dat wil zeggen de flora en fauna, is gebaseerd op de elementen: waterstof, koolstof, stikstof, zuurstof, zwavel en fosfor.
Zoals aangenomen, bestonden in het vroege universum, de elementen die nodig zijn voor leven, nog niet. Ook niet alle elementen, zoals wij die nu uit het periodiek systeem kennen.
Atoomkernen en nog kleinere elementaire deeltjes moesten eerst aan elkaar gelast worden. De omstandigheden waaronder dat kan vereisen zo’n enorme druk en miljoenen graden hoge temperatuur dat dit alleen mogelijk is in het binnenste van een ster ofwel zon en dan nog een zon die vele keren groter en zwaarder is als de zon die ons dagelijks beschijnt.

Het probleem van het omschrijven wat leven precies is

Om te kunnen onderzoeken hoe het leven ontstaan is, is het noodzakelijk een omschrijving te hebben van wat leven precies is. eerder in dit artikel werd al gezegd dat het leven alle fora en fauna omvat. Maar hebben wij daarmee de kern van het leven omschreven?
Over levende systemen zegt de wetenschap dat ze energie ofwel voeding uit de omgeving nemen en gebruiken voor overleving, hun groei en voortplanting. Voeding en energie die niet gebruikt worden voor instandhouding van het levende systeem worden omgezet in een andere stof bijvoorbeeld uitwerpselen bij dieren en mensen maar ook gassen zoals bijvoorbeeld methaan bij koeien en zuurstof of stikstof bij planten. Levende systemen werken altijd toe naar een evenwicht met hun omgeving, bijvoorbeeld een kringloop. Levende systemen reproduceren zichzelf ofwel planten zich voort. Bij dit voortplantingsproces kunnen veranderingen optreden bij de systemen. Dat wordt mutatie genoemd Meestal zal het systeem met het beste evenwicht met de omgeving overleven. Charles Darwin noemde dat natuurlijke selectie, dat leidt er toe dat levende systemen evolueren.
Veel onderzoekers accepteren tegenwoordig de definitie van de NASA, de Amerikaanse Ruimtevaart organisatie: Leven is een zelfvoorzienend chemisch systeem dat in staat is tot een evolutie zoals die door Darwin omschreven is.
Het probleem bij pogingen het leven te omschrijven is, wat reken je precies allemaal tot levende systemen. Denk bijvoorbeeld aan een virus dat niet over de mogelijkheid beschikt zichzelf te reproduceren en niet ontkent kan worden dat het leeft.

De lucht om in te ademen

4 miljard jaar geleden
Veel onderzoekers vermoeden dat het leven in de diepzee is begonnen. De oervorm van leven kunnen bacteriën zijn die zich net als huidige diepzee bacteriën in de buurt van warmwaterbronnen voeden met een vulkanische cocktail van waterstof, kooldioxide en zwavel. De meeste soorten van vandaag zijn echter afhankelijk van een andere stof: zuurstof. In vergelijking met sommige diepzeebacteriën is hun metabolisme tot tien keer efficiënter. Ten tijde van de eerste bacteriën was een dergelijke ademhaling echter niet mogelijk: de atmosfeer bestond voornamelijk uit waterdamp en kooldioxide – en zelfs in de oceanen was er geen vrije zuurstof. Er was een biologische revolutie voor nodig om zuurstof te leren gebruiken.

3,5 miljard jaar geleden
Cyanobacteriën waren de eerste levende wezens die licht energie gebruikten om suiker uit kooldioxide en water te halen: de uitvinding van fotosynthese. Zuurstof wordt geproduceerd als bijproduct. Maar hoewel de cyanobacteriën zich uitstekend vermenigvuldigden, bleef de zuurstof in het begin schaars. Het werd onmiddellijk weer gebonden: het ijzer opgelost in de oerzeeën reageerde met zuurstof tot roest. De sporen van die tijd zijn vandaag de dag nog steeds te vinden in ijzermijnen.

2,4 miljard jaar geleden
Slechts een miljard jaar na het ontstaan van fotosynthese hoopt zuurstof zich geleidelijk op. Voor het vroege leven is het vergif. Levensvormen die zich niet aanpassen, sterven uit. Maar totdat de organismen die zuurstof ademen hun metabolische voordeel kunnen uitspelen, gaan er nog eens twee miljard jaar voorbij.

550 miljoen jaar geleden
Pas vier miljard jaar na de vorming van de aarde, breidt het leven zich uit: in de zogenaamde Cambrische explosie. Binnen ongeveer 20 miljoen jaar ontstaat een enorme biodiversiteit. Zuurstof wordt beschouwd als een van de voorwaarden voor deze ontwikkeling. Omdat zuurstof zich nu ook in de atmosfeer heeft opgehoopt, verspreiden organismen die weten hoe ze het moeten gebruiken zich ook snel op het land. Efficiënt zuurstofmetabolisme is het succesvolle model van evolutie.

De tijd van de natuur

Het duurde vele miljarden jaren in het universum tot sterrenstelsels zich hebben gevormd en daarbinnen ons zonnestelsel. Het duurde miljarden jaren tot elementen ontstonden waaruit het aardse leven werd gevormd. Miljarden jaren meer totdat zuurstof op de aarde kwam en divers leven. Vandaag proberen we steeds meer in steeds kortere periodes te persen. De uitvinding van moderne mobiliteit, geautomatiseerd assemblagelijnwerk en de digitale revolutie hebben veel dingen versneld. Een reis naar New York bijvoorbeeld, 100 jaar geleden, was alleen mogelijk per schip en duurde meer dan een week. Vandaag duurt het acht uur met het vliegtuig.

Moeder en Baby
Processen in de natuur zoals zwangerschap kunnen niet worden versneld. De natuur heeft zijn eigen ritme, haar processen kunnen niet in kortere perioden worden geperst. Hoewel we veel sneller van continent naar continent reizen en in fracties van een seconde digitale informatie over de hele wereld verzenden, duurt de ontwikkeling van een kind in de baarmoeder nog steeds negen maanden - net als duizenden jaren geleden. En in de landbouw kost het nog steeds tijd van zaad tot oogst. Met onze vooruitgang hebben we veel dingen versneld, maar niet de loop van de natuur.

Wat zeggen de biologen?
Onderzoek van biologen wijst er steeds meer op dat levende organismen op aarde, dus ook mensen, voortkomen uit de evolutie van cellen tot netwerken van cellen. Er zijn aanwijzingen dat de gemeenschappelijke voorouder van alle levende organismen, een cel ofwel een eencellige is. En die gemeenschappelijke voorouder de cel is hoogstwaarschijnlijk ontstaan 4 miljard geleden door de natuurlijke omstandigheden op aarde.

Uit het onderzoeken van fossielen en het bepalen van hun ouderdom, blijkt tevens dat eencellige organismen, de oudste - 4 miljard jaar oud - levensvormen zijn, die tot nu toe zijn aangetroffen. Planten en dieren en dus ook mensen, kunnen pas veel later aangetoond worden. Aanwijzingen voor de eerste homo sapiens, zijn tot nu toe niet ouder aan te tonen dan 350.000 jaar geleden.

Biologen vermoeden, dat cellen waaruit wij en de rest van de flora en fauna op de aarde opgebouwd zijn, miljarden jaren geleden ontstaan zijn door een samensmelting van de elementen waterstof, zuurstof, koolstof, fosfor, stikstof, zwavel en calcium.
De aarde was een relatief gunstige plek voor het leven om te ontstaan. In tegenstelling tot andere hemel lichamen in ons zonnestelsel inclusief onze maan, bevatte de aarde 4 miljard geleden, grotere hoeveelheden van deze elementen. De aanwezigheid van grote zeeën waarin deze elementen door elkaar heen zweefden en temperatuur waren gunstig voor chemische reacties waarbij (bijvoorbeeld) waterstof en koolstof aan elkaar konden worden gebonden. ”Width=

Neutrino’s


Men zegt wel dat neutrino’s de spoken onder de elementaire deeltjes zijn. Neutrino’s vliegen door de aarde zonder dat wij het merken.
Schijnbaar nemen zij niet deel aan het kosmische circus.
Echter op zijn minst een keer in de honderd jaar hebben zij in de Melkweg een groot optreden. Een optreden zonder welk het leven in het universum helemaal niet zou bestaan
In het begin heeft men neutrino’s eenvoudigweg uitgevonden om het energiebehoud bij een bepaalde kernreactie te verklaren.
Tegenwoordig weten wij dat alle sterren neutrinobronnen zijn. Ook onze zon. Juist van haar vliegen elke seconde honderd miljard neutrino’s door onze vingernagel zonder dat wij er iets van merken.
Wie interesseert zich voor neutrino’s wanneer zij met niets een interactie aangaan?
60 Jaar na hun ontdekking weten wij dat neutrino’s bij de doodstrijd van een grote ster een heel belangrijke rol spelen.
Daarmee een kringloop van materie startend, niet alleen in onze Melkweg maar in de hele kosmos, zonder welk het leven niet zou bestaan.

De ontdekking van neutrino’s


Het begon omdat het bij het bètaverval ontbrak aan energie. Bij het bètaverval gaat het om het verval van een bouwsteen van het atoom, namelijk het neutron. Een neutron dat neutraal is vervalt in een proton en een elektron. Een elektron is negatief geladen en een proton is positief geladen. Hiervan uitgaand had men in de dertiger jaren van de vorige eeuw, een duidelijke verwachtingswaarde over de hoeveelheid energie van de elektronen nadat het neutron vervallen zou zijn in protonen en elektronen. Men ging ervan uit dat alle elektronen na het verval van het neutron zonder filter op een bepaalde plaats terecht zouden komen. Dat bleek echter niet. Er werden telkens willekeurig en minder elektronen gemeten dan verwacht werd.
Toen begon men ernstig te twijfelen of de wet van behoud van energie bij een atoomreactie houdbaar is.
Wolfgang Pauli verzette zich hevig tegen deze twijfel. “Wanneer er sprake is van ontbrekende energie, dan wordt deze energie eenvoudigweg afgevoerd door een deeltje. Dat deeltje moet elektrisch neutraal zijn”
Maar het werd toch niet gemeten? Was de tegenwerping. “Dat komt omdat het natuurlijk moeilijk meetbaar is. Het is een deeltje dat een heel zwakke interactie heeft en dat is het kleine neutron.” Aldus Pauli.
Enrico Fermi gaf er later de naam neutrino aan. Vanaf toen bestond het neutrino, althans de aanname dat er iets dergelijks moest bestaan. Pauli schreef naar alle collega’s natuurkundigen fantastische brieven om hen mee te nemen in zijn aanname.
Daarna begon een 20 jarige zoektocht en midden jaren vijftig werd het neutrino inderdaad ontdekt in een detector in de vorm van grote tank gevuld met tetrachlooretheen. Een dergelijke detector was nodig omdat het deeltje zo goed als geen interactie aangaat.
Ook wist men al dat het neutrino van de zon moest komen en in het midden van de zon door een kernfusie reactie ontstaat
Er is een verband tussen kernfysica en neutrino’s. Waar atoomkernen veranderen ontstaan ook neutrino’s

De neutrinovloed van 1987


In 1987 gebeurde er iets ongelofelijks. Sinds de jaren vijftig had men steeds meer experimenten ontwikkeld om neutrino’s waar te nemen. Steeds grotere detectoren gevuld met water werden gebouwd. Dit omdat men niet alleen opzoek was naar de neutrino’s die van de zon komen maar ook naar neutrino’s afkomstig van sterren.
En toen in 1987 zag men een supernova in de Grote Maghelaanse Wolk. Een supernova is een exploderende ster. Voor de astronomie was dat een zeldzame gebeurtenis. Men kon nu voor het eerst zien hoe de helderheid van deze ster vanaf het begin begon toe te nemen.
Natuurlijk met 150.000 jaar vertraging, want zolang heeft het licht van die supernova nodig om ons op aarde te bereiken.
Men kon de lichtcurve vanaf het begin observeren. Bij die observatie stelde men zich de vraag: Nemen wij alleen elektromagnetische straling van de supernova waar of ook deeltjes? Hierbij moet je rekening houden met de afstand van deze exploderende ster tot de aarde en je afvragen hoe sterk daalt deze vloed van neutrino’s door deze afstand. De daling van de waarneembare vloed neutrino’s op aarde wordt berekend met het kwadraat van de afstand. Kun je dan nog neutrino’s waarnemen? Ja. Men heeft in Japan in de Super-Kamiokande detector inderdaad neutrino’s afkomstig van de Grote Maghelaanse Wolk, waargenomen. 9 om precies te zijn. Dat zijn er zodanig veel dat men daaruit kan afleiden dat er honderd miljoen neutrino’s afkomstig van deze supernova op aarde zijn aangekomen. Daaruit kan men weer afleiden dat zulke grote explosies van supernova’s alleen mogelijk zijn wanneer er neutrino’s bij betrokken zijn. Hieruit valt weer af te leiden dat exploderende sterren door neutrino’s een honderdduizend keer groter energieverlies hebben door neutrino’s dan door straling.
Echter waarom moeten wij hier belangstelling voor hebben?
Wat maakt een supernova explosie zo bijzonder.

Wat is de relatie van een supernova explosie met mensen?


Zonder supernovaexplosie zouden wij niet bestaan. In het begin van het universum; bijvoorbeeld toen het universum 3 minuten oud was, was het met de aanwezige elementen niet mogelijk een mens te bouwen. Er was namelijk alleen waterstof, helium, een beetje lithium, een beetje beryllium en ietsje boor en verder niets. Daarna zijn in het universum gedurende een lange periode geen elementen bijgekomen.
Ja, wanneer er in de vroege kosmos schoolklassen zouden hebben bestaan - maar dat was onmogelijk- zouden zij maar een heel klein periodesysteem van buiten hebben hoeven leren. Meer waren elementen er namelijk niet. Immers alle andere elementen die zwaarder zijn dan helium, ontstaan onomstotelijk in een ster en die waren er in de vroeg kosmos ook nog niet.
Hoe ontstaan dan die zwaardere elementen in de zon? En vooral; hoe komen ze dan uit het midden van de zon?
Zware elementen ontstaan door kernfusie ofwel het samensmelten van atomen. Een ster is een fusiereactor. Dat komt doordat een ster een ongelofelijk grote massa heeft en daardoor een groot gewicht. Dat grote gewicht drukt atoomkernen zo sterk tegen elkaar dat er iets gebeurt wat normaalgesproken onmogelijk zou zijn. Namelijk dat de positief geladen deeltjes zo dicht tegen elkaar komen, dat een andere kracht optreedt die ervoor zorgt dat uit waterstof helium ontstaat en uit helium koolstof en uit koolstof stikstof enzovoort.
Dat betekent dat in het binnenste van grote sterren het hele periodesysteem bij elkaar wordt gekookt. In het begin stopt dit wanneer ijzer ontstaat. Wanneer de ster al het waterstof en helium verbruikt heeft en de fusie reactie ophoudt, stort hij door zijn eigen massa in elkaar en ontstaan ook alle andere elementen in het periode systeem.
Tot zover alles ok. Maar wanneer de ster echter in elkaar stort dan blijft toch alles daar. Hoe komt het dan bij ons?
Aan het einde van het bestaan van een ster vliegt deze uit elkaar als een supernova. In het firmament ziet dat er uit als een absoluut nieuw fenomeen dat zo helder licht uitstraalt dat het korte tijd sterker is als al het licht in onze Melkweg.
Dan heb je deze prachtige uitspraak van Carl Sagan: “Het stikstof in ons DNA, het ijzer in ons bloed, het calcium in onze tanden en de koolstof in onze appeltaart werd gemaakt in het binnenste van sterren. Wij zijn sterrenstof.”
Carl Sagan was een van de grote astronomen in de 20e eeuw met geweldige ideeën over hoe men steeds weer de blik in het universum, gebruiken kan voor het begrijpen van onze eigen planeet. Dit om te ontdekken: wat is dat een bewoonbare planeet? Wat maakt dat een planeet bewoonbaar is? Wat is leven werkelijk? En ook het starten van het zoeken naar extra terrestrisch leven.
Wij bestaan inderdaad voor 92% uit sterrenstof. En hoe komt dat sterrenstof op de aarde terecht? Door supernova explosies.
Hier ziet men hoe belangrijk het is dat sterren de elementen die ontstaan zijn in hun binnenste teruggeven aan de kosmos.
Dat kunnen wij ook observeren. Wij kunnen tegenwoordig bewijzen dat het daadwerkelijk zo is. Aan het licht van supernova’s kunnen wij zien welke elementen van deze ster naar buiten geperst worden met een snelheid van 20000 km per seconde. Ook kunnen wij voor ons zonnestelsel met betrekking tot het leven op aarde achterhalen hoe het destijds moet zijn gegaan dat er niet alleen gasplaneten ontstonden, zoals Jupiter en Saturnus die grotendeels uit waterstof en helium bestaan maar dat er hoe dan ook zware planeten bestaan. De aarde bestaat uit ijzer, nikkel, koolstof, silicium aluminium fosfor en, en…
Hoe komen die zware elementen allemaal naar hier? Die moeten aanwezig zijn geweest in de gasnevel waaruit ons zonnestelsel is ontstaan. Dat weten wij door de meteorieten. Deze meteorieten zeggen ons dat het zonnestelsel ontstaan is kort na het exploderen van een ster, 25 keer zo zwaar als de zon: een supernova. Die ook niet ver weg explodeerde van de plaats waar later ons zonnestelsel ontstaan is. Dat betekent dat de drukgolven van deze explosie de gasnevel waaruit ons zonnestelsel ontstaan is, hebben samengeperst en daardoor als een soort kraamvrouw bewerkstelligt dat ons systeem ontstaan is. Ook hebben de drukgolven van de explosie van deze supernova zware elementen meegebracht waarmee de gaswolk werd verrijkt.
Een blik op onze Melkweg, leert ons dat dit elke honderd jaar gebeurt.
Supernovae zijn de lijken van sterren van sterren die minstens 8 keer zo groot zijn als onze zon.
Zij drukken hun vracht elementen in het interstellaire medium. Daarna koelt het gas van deze explosie af. Er ontstaan weer gaswolken en daarna ontstaan weer nieuwe sterren. En zo blijft een kringloop van materie in de hele Melkweg.

De rol van neutrino’s bij supernovae explosies


Welke rol spelen neutrino’s bij de supernova ofwel het einde van een ster?
Wanneer deze ster aangekomen is bij de fusie van silicium naar ijzer, dan is laatste kernfusie van ster bereikt., waarbij nog energie vrijkomt. Vanaf dat moment moet er energie aangevoerd worden voor de productie van elementen met hogere getallen, zoals edelmetalen. Die worden pas geproduceerd wanneer de ster op het punt staat onder zijn gewicht in elkaar te storten. Deze edelmetalen ontstaan in het binnenste van de ster wanneer alles ten einde loopt en er alleen nog de werking van de eigen zwaartekracht over is. Dan wordt materie zo dicht samengeperst en de reacties volgen elkaar zo snel op dat opeens de neutrino’s die ontstonden bij de kernreacties, die eerst overal doorheen vlogen en wegvlogen, er niet meer doorkomen en tegengehouden worden en hun impuls afgeven aan de materie die in elkaar start. Hierbij scheuren zij de ster aan stukken. De druk die de neutrino’s daarbij afgeven is zo groot dat de ster niet implodeert maar explodeert.
Nu kan men de vraag stellen, hoe groot de kans is dat twee neutrino’s op elkaar botsen bij deze nauwelijks vast te stellen wisselwerking en zeer gering massa, . En als die kans klein is dan is de waarschijnlijkheid dat wanneer neutrino’s botsen dat zij een impuls overdragen, zo klein dat die kans niet bestaat. Probeer je voor te stellen dat er elke seconde honderd miljard neutrino’s door de nagel van je duim vliegen. Zelfs wanneer over een afstand van een lichtjaar alles gevuld zou zijn met lood, dan zou nog steeds een derde van de neutrino’s er dwars doorheen vliegen.
Welke materievorm moet er dan in het binnenste van een imploderende ster zijn, dat die het onmogelijk maakt dat een neutrino er niet meer doorheen kan vliegen?
Dat moet dichter als een atoomkern zijn. Inderdaad het is een wonderlijke verbinding van eigenschappen in de allerkleinste wereld met het feit dat er levende wezens bestaan.
Men kan hier het ontstaan van het allerkleinste en het allergrootste: de kosmos en ontstaan van het leven met elkaar verbinden.
Zonder de neutrino’s zouden wij niet bestaan.
Wat begonnen is als een veronderstelling, een uitvinding over en van het neutrinodeeltje om de wet van energiebehoud te behouden voor de wetenschap, is geëindigd met de vaststelling dat een neutrino daadwerkelijk bestaat. De neutrino’s zijn van wezenlijk belang voor de kernfusie die in de zon plaatsvindt en om te begrijpen dat de zon werkt als een fusiereactor. En daaruit trekt men de conclusie dat er zonder de neutrino’s helemaal geen supernovaexplosie zou plaatsvinden. En dan zijn wij weer op het punt dat wij zonder een supernova explosie niet zouden bestaan. Het hangt allemaal met elkaar samen Onthoudt dat je sterrenstof bent.

Literatuur

Joris Jansen,(4 juni 2022), Het onvermoede talent van schimmels, Maarten.
Albert Einstein (1905) Ist die Trägheit eines Körpers von seinem Energieinhalt Abhänging? Annalen der Physik 18, 639–641.
George R. Tilton, (1998) Biografie van Clair Cameron Patterson, 1998 Clair Cameron Patterson.
Bill Bryson, (2015) Een kleine geschiedenis van bijna alles, Olympus.
Bell, Jim, Het astronomieboek : van het begin tot het einde der tijden. Librero, Kerkdriel, (2019)
Brands, Sarah, Sterrenkunde voor in bed, op het toilet of in bad. BBNC, Amersfoort, (2014)
Green, Brian, De ontrafeling van de Kosmos. Spectrum, Utrecht, (2010)
Hawking, S.H., Het Heelal. Prometheus, Bert Bakker,Amsterdam, (2015)
Heemstra van, Marjolijn, In Lichtjaren Heeft Niemand Haast. De correspondent, (2021)

websites:

Organismal Biology
Fungi and Bacteria
Nationaal Farmaceutisch Museum: Schimmel versus bacterie
Het microfossielen van bacterie in hematiet
Cosmic Microwave Background: Remnant of the Big Bang
Kosmische achtergrondstraling
De röntgenfoto
Faszination Universum mit Harald Lesch: Der Urknall – Das Rätsel des Anfangs
Faszination Universum: Eine Frage der Zeit Mit Harald Lesch
de komeet van Haley
Omlooptijd
De Rosetta missie
comets contain ingredients of life
Ontstaan_en_evolutie_van_het_zonnestelsel
hoe is ons zonnestelselontstaan
Molecular cloud
Ammonites
Ammonites became extinct in the Cretaceous–Paleogene extinction event
Why are ammonite fossils found in the himalayn mountains myoorganizing?
History and cultural aftermath of the great collision
Je herkent leven als je het ziet maar wat is het?
Bouwstenen van-het leven kunnen ontstaan in de ruimte
Hoe kunnen astronomen meten hoe ver een ster verwijderd is?
Hoe oud is het universum? Anne Catherine Burns. Helium in distant galaxies may help explain why the universe exists. July 28, 2023, Scientific Amarican

Video

Cosmos a personal Voyage: episode 9: Life of the stars TV serie van Carl Sagan uit 1980.Dit deel is Nederlands ondertiteld.